Medicijnen

In Nederland worden de volgende antistollingsmiddelen gebruikt:

  • Cumarines
  • Heparines
  • Doac’s

Deze zorgen ervoor dat het bloed dun blijft, zodat er geen stolsels kunnen ontstaan. Deze medicijnen, Marcoumar (fenprocoumon) en Sintrom Mitis (acenocoumarol), beïnvloeden de stollingswaarde en zorgen ervoor dat de INR waarde tussen bepaalde waarden blijft.

Een nadeel van de bovengenoemde medicijnen is dat de antistollende werking niet altijd stabiel is. Verschillende factoren spelen hierbij een rol:

  • Andere medicijnen
  • Verandering van leefomstandigheden
  • Voeding

Een aangepaste dosering is nodig om in te spelen op een specifieke situatie, het bereiken van de INR waarde die is vastgesteld is hierin gewenst. Heparines zijn naast cumarines de belangrijkste antistollingsmiddelen. Ze zijn opgebouwd uit een complexe keten. Afhankelijk van de opbouw van deze keten hebben de verschillende soorten heparines verschillende eigenschappen. De meest gebruikte heparines zijn de Laagmoleculair-gewichtsheparines (LMWH’s).

Het middel wordt maar tijdelijk voorgeschreven (enkele dagen). Bij het ontstaan van een trombosebeen of een longembolie kan de arts heparines voorschrijven. Het middel zorgt ervoor dat de trombose zich niet verder uitbreidt en er geen embolie ontstaat. Ook kan het middel gegeven worden om trombose te voorkomen, bijvoorbeeld na een operatie. Afhankelijk van het soort, dosering per kilogram lichaamsgewicht en het gewenste effect wordt deze een- of tweemaal daags onderhuids gespoten.

Lees hier meer over heparines. Sinds 2008 zijn er naast cumarines ook nieuwe antistollingsmiddelen geregistreerd met een directe in plaats van een indirecte werking op de stolling, namelijk de Doac’s (Directe Orale Anti Coagulantia). Een groot voordeel van de Doac’s is dat de stollingswaarde van het bloed niet meer gecontroleerd hoeft te worden. Daarentegen zijn de Doac’s niet voor iedereen geschikt.

Lees hier meer over de voordelen en nadelen van de Doac’s.