Wat is een INR-waarde?

wat-is-een-inr-waarde-nationale-trombosedienst

Wat is een INR-waarde

En wanneer is die te hoog (of te laag)?

INR staat voor International Normalized Ratio. De INR-waarde is een internationaal erkende stollingstest, die het effect van antistollingsmedicatie meet.

Wat zegt de INR-waarde eigenlijk?

Bij de beschadiging van een bloedvat komt het stollingsproces in uw lichaam op gang. De INR-waarde (stollingswaarde) geeft aan hoe snel het bloed stolt. Van nature is de waarde rond de 1, bijbehorende stollingstijd is zo’n 10 tot 13 seconden.

Een INR-waarde van 3 betekent dat het bloed 3 x langzamer stolt dan normaal: In plaats van in ± 10 seconden, stolt het bloed pas na ± 30 seconden. Als het bloed te langzaam stolt, is er een grotere kans op een (interne) bloeding. Als het bloed te snel stolt, is er een grotere kans op stolselvorming in de bloedbaan (trombose).

▶️ Lees ook: Wat is de stollingswaarde?

De INR-waarde en trombose

Voor trombosepatiënten is de INR-waarde een belangrijke indicator: daarmee meten ze het effect van de door hun arts of specialist voorgeschreven antistollingsbehandeling – het antistollingsniveau. Het doel van een antistollingsbehandeling is het voorkomen van trombose en andere stollingscomplicaties (zoals een embolie).

▶️ Lees ook: Wat is trombose?

Bloedverdunners

Door het slikken van antistollingsmiddelen (ook wel vitamine K-remmers, cumarinederivaten, vitamine K-antagonisten of in de volksmond ‘bloedverdunners’ genoemd) wordt een kunstmatig vitamine K-tekort gecreëerd, waardoor het bloed minder stolbaar wordt en de kans op trombose kleiner. Er blijven uiteraard wel genoeg stollingsfactoren over om een wond(je) te kunnen dichten.

Door het meten van de INR-waarde, kunnen trombosepatiënten checken of er een juiste balans is tussen de antistollingsmedicatie en een stabiele stollingstijd van het bloed. Daarmee wordt trombose voorkomen en de kans op bloedingen geminimaliseerd. De ideale balans dus.

Het INR-streefgebied

Als iemand met een verhoogd risico op trombose antistollingsmiddelen slikt, wordt de INR-waarde hoger. En dat is precies de bedoeling, want dan duurt het langer voordat het bloed stolt en is de kans op trombose kleiner. Het is echter wel belangrijk dat die INR-waarde binnen een bepaald streefgebied blijft, want bij een té hoge INR-waarde is de kans op (interne) bloedingen weer groter.

INR-streefwaarde

Elke trombosepatiënt krijgt – op basis van zijn of haar aandoeningen – daarom de ‘ideale’ INR-waarden (ofwel de INR-streefwaarde) toegekend met een ondergrens en een bovengrens. In Nederland hanteren we twee INR-streefgebieden:

Groep 1 | INR-waarde tussen 2.0 en 3.0
Groep 2 | INR-waarde tussen 2.5 en 3.5

  • Is er een grote kans op trombose bij betreffende cliënt? Dan is het INR-streefgebied hoger
  • Is er juist meer kans op een bloedingsprobleem? Dan is het INR-streefgebied lager

Wanneer is uw INR-waarde (echt) te hoog of te laag?

Door binnen het streefgebied te blijven, weten trombosepatiënten dat er een juiste balans is tussen de dosering aan antistollingsmedicatie en de stollingstijd van het bloed – en de kans op trombose en bloedingen zo klein mogelijk is. Is uw INR-waarde gedurende langere periode significant te laag (< 1.5) of te hoog (> 6.0)? Dan gaan we samen op zoek naar de oorzaak daarvan.

De juiste balans is essentieel

Natuurlijk is er bij het vaststellen van het streefgebied rekening gehouden met een bepaalde marge, dus het is niet zo dat bij een te lage INR-waarde altijd en direct trombose optreedt. Of andersom, dat bij een te hoge INR-waarde meteen bloedingscomplicaties ontstaan. Dus bij kleine afwijkingen ten opzichte van uw streefgebied zijn de risico’s gelukkig beperkt.

Is uw INR-waarde beduidend lager dan uw streefgebied?

  • Dan is uw bloed (iets) te dik
  • En is er een hogere kans op trombose

Is uw INR-waarde beduidend hoger dan uw streefgebied?

  • Dan is uw bloed (iets) te dun
  • En is er een hogere kans op bloedingen

Dus heeft u een INR-waarde van 3.2 terwijl uw bovengrens 3.0 is? Dat is geen probleem. Het is echter wel belangrijk, om de INR-waarde altijd zo goed mogelijk binnen het streefgebied te houden. Zo houdt u de risico’s minimaal.

Oorzaken te hoge of lage INR-waarde

Mogelijke oorzaken van een (tijdelijk) te hoge of lage INR-waarde zijn:

  • Wisselwerking met andere geneesmiddelen
  • Ziekteverschijnselen zoals koorts, diarree, overgeven
  • Gebruik van voedingssupplementen, kruidenpreparaten of multivitaminen (met vitamine K)
  • Een ander voedingspatroon (door vakantie, een dieet of het eten van veel vitamine K-rijke/-arme groenten)
  • Plotselinge verandering van leefomstandigheden (bijvoorbeeld door verblijf in een warm land)
  • Ineens veel of weinig sporten of bewegen
  • Grote gewichtsveranderingen
  • Onvoldoende therapietrouw (het opvolgen van de voorgeschreven behandeling en/of innemen van de voorgeschreven medicatie)
  • Geestelijke gesteldheid
  • Andere aandoeningen, stress en/of ziektes

Hoe meet je de INR-waarde?

Het meten van de INR-waarde kan op verschillende manieren:

  • Door een intraveneuze bloedafname in het ziekenhuis of bij de prikpost/trombosedienst
  • Door de thuiszorg of prikzuster aan huis
  • Door (pijnloos) zelfmeten middels Trombose Zelfzorg

▶️ Lees ook: Veilig op vakantie met trombose

Zelf meten of laten meten?

Lees de voor- en nadelen van bovenstaande meetmethoden in het blog zelfmeten bij trombose om te bepalen welke meetmethode het beste bij u en uw situatie past.

Wilt u niet gebonden zijn aan een lokale prikpost of trombosedienst? Gaat u vaak op vakantie en/of reist u veel? Dan is trombose zelfmeten waarschijnlijk ideaal voor u.

▶️ Bekijk ook veelgestelde vragen over Trombose Zelfzorg

Wanneer meet je de INR-waarde?

De INR-waarde schommelt gedurende de dag, bij iedereen. Dat is normaal. Als u antistollingsmiddelen gebruikt, heeft het ook te maken met de werking van het geneesmiddel. Na het innemen van een cumarinederivaat of vitamine K -antagonist (een middel dat de verwerking van vitamine K in de lever verhindert) zoals acenocoumarol of fenprocoumon, neemt de werking na verloop van tijd af. Vanzelfsprekend heeft dat ook invloed op de INR-waarde.

  • Acenocoumarol heeft een relatief korte werking van enkele dagen, de werking halveert elke 11 uur
  • Fenprocoumon heeft een relatief lange werking tot twee weken, de werking halveert elke 140 uur

Voor het beste beeld van het antistollingsniveau is het belangrijk dat trombosepatiënten die antistollingsmedicatie gebruiken, het doseerschema nauwgezet volgen en steeds op een vast tijdstip meten.

Als de INR-waarde toch (langdurig) buiten het streefgebied valt, zal het doseerteam van uw trombosedienst uw doseerschema – in kleine stappen – aanpassen.

Soorten antistollingsmiddelen

Er zijn drie soorten antistollingsmiddelen die voorkomen dat uw bloed te snel stolt: cumarines (tabletvorm), heparines (injecties) en DOAC’s (tabletvorm). Elk middel heeft zo zijn voor- en nadelen. Bij De Nationale Trombose Dienst (NTD) wordt uitsluitend gewerkt met cumarines (acenocoumarol en fenprocoumon). Daarbij geldt:

  • Een vast doseringsritme bevordert een stabielere INR-waarde
  • Neem uw antistollingsmedicatie bij voorkeur bij het avondeten in (rond 18.00 uur)
  • Grote, abrupte wijzigingen moeten worden vermeden*

*Denk aan plotselinge wijzigingen in uw voedingspatroon (bijv. bij afvallen) of ineens veel sporten

24/7 medische back-up

Bent u cliënt van De Nationale Trombose Dienst (NTD)? Dan houdt ons doseerteam houdt nauwgezet al uw INR-waardes en eventuele schommelingen in de gaten. Indien nodig passen zij uw doseerschema aan. Wel zo’n fijn idee.

▶️ Lees ook: Leven met trombose

(Trombose)zorg voor uzelf. Altijd & overal.